beste Gerard
Een speech die het landschap – de IJsselvallei -houdt in het parlement, althans om een stukje van die speech te schrijven dat is wat je mij/ons vraagt.
Ik voel me vereerd en ben blij dat je mij/ons niet vergeten bent. Want ook ik – oh ijdelheid -wil graag mijn stem laten horen.
Bij jouw vraag komt er meteen een stroom aan gedachten en associaties op. En evenzeer worstel ik.
Ik denk aan gedichten, fragmenten uit gedichten waarin het landschap speelt.
Aan een strofe uit het gedicht In de eerste nacht van Wim Brands.
Wat er ook is, het zal de natuur een
zorg zijn.
Of deze uit het gedicht Bloemlezing van Remco Campert.
Poezie breekt in mijn adem, verlamt
mijn voeten, zeer afdoende ,
op de aarde die dat koud laat.
Ik denk aan Ton Lemaire en lees ik terug over hoe hij in Filosofie van het landschap de westerse natuurbeschouwing afzet tegen de oosterse (Boeddhistische) beleving. En dat het nooit meer goed komt met ons omdat we ons (toch nog) altijd boven dan wel buiten de natuur plaatsen. Ton Lemaire schrijft over natuurervaring in de Boeddhistische dichtkunst, de haiku van niet meer dan 3 regels die het wezenlijke wil weergeven met zo min mogelijk. Zo min mogelijk woorden. Want als ik het landschap zou zijn en zou móéten spreken dan zo, in maximaal 17 lettergrepen. Eigenlijk is het aanmatigend dat ik hier nu zou moeten spreken namens het landschap. Ik worstel. Want het mooie van landschap is, is dat het zwijgt. Het landschap, mijn minilandschap, mijn tuin is de stilte. This is what silence looks like zingt Prince. Wat ik ook doe, aanplant, wiedt, snoei of zaag, de tuin is en blijft stil. En als ik in dan in de tuin werk blijf ik mij verbazen; waar komt het vandaan? Het blijft maar groeien. Het houdt niet op. Het groeit geruisloos, althans ik heb niet het geduld er naar te luisteren, stiekem wetende dat ongeduld niets uithaalt, integendeel. De wetenschappelijke verklaring van het groeiproces is onvoldoende om het werkelijk te begrijpen. In mijn tuin staat een acacia die pakweg 10 jaar geleden is omgewaaid daarop kwamen er ieder jaar nieuwe scheuten uit de stam die ik zo kort mogelijk boven de grond had afgezaagd. Ook die zaagde ik steeds weer af. Het gaat maar door en ik heb het opgegeven. Ik moet denken aan de woorden van Claude Levi-Strauss uit ‘Het trieste der tropen’(1955); De wereld begon zonder een mensheid en zal ook zonder haar eindigen. Dat klinkt misschien nihilistisch maar zo is het niet bedoeld. In een interview over die stelling naar aanleiding van het uitkomen van het rapport van Rome – pakweg 20 jaar later -zegt hij daarover; “De uitspraak is een wijsgerige overweging die ons kan helpen om ons een bepaalde voorstelling te maken. Dit is echter iets anders dan het feit dat de menselijke soort op het ogenblik een weg volgt die kan en hoogstwaarschijnlijk zal leiden, niet tot verdwijnen van de soort maar naar tragedies en rampen van een enorme aanvang”. Anders optimistisch gezegd; ík, mijn tuin, red me wel.
En ik, gewoon ik, worstel omdat ik niet pessimistisch wil zijn me niet verslagen wil voelen, niet cynisch wil zijn. De column van Tommy Wieringa in de NRC van 1 juni 2019 eindigt met; Ons boerenland is morsdood. Nauwelijks meer insecten, nauwelijks meer vogels, nauwelijks meer bodemleven. Landdegradatie. Het komt nu aan op radicale dienstbaarheid aan de aarde, zonder hoop op dankbaarheid of begrip van je medemens. Noem het een programma van optimisme zonder hoop – en mediteer op de betekenis hiervan.
Mediteren onder de meest wonderlijke luchten van de IJsselvallei waarvoor woorden tekort schieten.
Gerard, ik zit nu precies aan het maximaal aantal woorden (650) en moet sluiten. En is er geen ruimte meer voor het gedicht Van Cees Nooteboom ‘Rotswand’. Je vindt het vast op het www.
Groeten, ook van Terry, René. vGtO